Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat een ondernemer via de herzieningsregeling
voorbelasting kan terugvragen, ook al is de wettelijke termijn voorbij. De Hoge Raad
heeft die uitspraak gecasseerd. De ondernemer kan niet via de herzieningsregeling
alsnog voorbelasting buiten de wettelijke termijn terugvragen.

Bij aanschaf van tien percelen grond op een vakantiepark brengt een ondernemer de
bij aanschaf in 2006 aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek.
Het beoogde belaste gebruik vindt uiteindelijk niet plaats. In 2013 verkoopt hij twee
van de tien percelen belast terug aan de oorspronkelijke verkoper. Hij heeft deze
belasting niet op aangifte voldaan. De inspecteur heeft de verschuldigde omzetbelasting
van de ondernemer nageheven. De ondernemer is van mening dat hij zijn in 2006 niet-geclaimde
recht op aftrek van voorbelasting voor de twee terug geleverde percelen alsnog in
2013 te gelde kan maken via de herzieningsregeling.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het standpunt van de ondernemer bevestigd. Daarop is de
staatssecretaris in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 maart
2021 prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld. Bij arrest van 7 juli 2022 heeft
het HvJ EU overwogen dat de herzieningsregeling niet van toepassing is als de ondernemer
zijn voorbelasting niet heeft terug gevraagd en ook niet meer kan terug vragen vanwege
het verlopen van de wettelijke termijn.
De Hoge Raad verklaart in onderhavig arrest het cassatieberoep van de staatssecretaris
tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden gegrond. De Hoge Raad handhaaft de verzuimboete
zoals deze door het hof is verminderd, vanwege een pleitbaar standpunt. De Hoge Raad
wijst vervolgens vergoeding wegens immateriële schade wegens overschrijding van de
redelijke termijn af, omdat de ondernemer daar niet om heeft verzocht. Ook vermindert
de Hoge Raad de boete niet vanwege overschrijding van de redelijke termijn, omdat
de boete minder bedraagt dan € 1.000.

Bron: Hoge Raad 16-09-2022