In het voorjaar van 2023 zal het kabinet bekijken of en welke aanpassingen van de
BOR wenselijk zijn. Minister Adriaansens biedt de Tweede Kamer de kabinetsreactie
op de evaluatie fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen aan.

Het kabinet kiest er voor de BOR niet af te schaffen, maar wel waar nodig aan te passen.
In de Miljoenennota 2023 heeft het kabinet een structurele besparing van € 550 miljoen
voor het aanpakken van opmerkelijke belastingconstructies ingeboekt. Zoals bijvoorbeeld
de aanpak van baby-bv’s, waarbij toekomstige schenk- of erfbelasting wordt voorkomen
of verminderd. Het kabinet onderzoekt mogelijkheden voor nieuw beleid om deze constructie
aan te pakken en laat deze meelopen in de invulling van de taakstellende opdracht
opmerkelijke belastingconstructies. Het kabinet wil schijnconstructies en oneigenlijk
gebruik aanpakken, ook binnen de BOR en de doorschuifregeling (DSR).
Onderdeel van deze taakopdracht is het uitzonderen van verhuurd vastgoed aan derden
van de DSR en de BOR. Concreet betekent dit dat aan een ander verhuurde onroerende
zaken in alle gevallen voor de BOR en DSR worden aangemerkt als beleggingsvermogen.
Onroerende zaken die worden gebruikt voor de eigen bedrijfsuitoefening blijven tot
het ondernemingsvermogen behoren. De benodigde wetsaanpassing zal deel uitmaken van
het Belastingplan 2024. De Belastingdienst heeft kenbaar gemaakt dat dit een grote
verlichting in de uitvoeringslast oplevert. Ook voor de gebruikers van de BOR en DSR
is dit een vereenvoudiging.

Onderzoek naar verdere aanpassing BOR In de komende maanden kijkt het kabinet naar de beste manier om de DSR en BOR verder
aan te passen met als doel een positief effect op de doelmatigheid en uitvoerbaarheid
van de regelingen, zowel vanuit het perspectief van ondernemers als de Belastingdienst.
In het voorjaar zal het kabinet bekijken of en welke aanpassingen van de BOR wenselijk
zijn. Het kabinet onderzoekt daartoe de volgende vragen:

Hoe kan een beter onderscheid worden gemaakt tussen ondernemings- en beleggingsvermogen
voor de BOR en DSR (naast het wettelijk aanmerken van aan derden verhuurd vastgoed
als beleggingsvermogen in de BOR en de DSR).

Kan de toegang tot de DSR en BOR beperkt worden tot reguliere aandelen waarmee daadwerkelijk
ondernemingsrisico wordt gelopen, bijvoorbeeld reguliere aandelen met een stemrecht?
En hoe kunnen deze aandelen worden gedefinieerd?

Is het wenselijk om de dienstbetrekkingseis in de DSR te laten vervallen dan wel anders
vorm te geven?

Is het mogelijk om de huidige bezits- en voortzettingseis in de BOR zodanig aan te
passen dat deze positiever uitpakken voor de flexibiliteit van ondernemingen (wijziging
ondernemingsactiviteiten) waarbij alleen reële bedrijfsopvolgingen in aanmerking komen?

Is het mogelijk om toepassing van de DSR en BOR te beperken tot een eenmalige toepassing,
zodat meermaals gebruikmaken voor dezelfde onderneming tussen dezelfde personen niet
mogelijk is (BOR-carrousel)?

Kan navolging gegeven worden aan de aanbevelingen die het CPB doet om het gebruik
van de doorschuifregelingen beter te registreren en in aangiftes op te nemen?

Welke beleidsopties die het CPB geeft voor een doelmatiger regeling zijn wenselijk?
Welke knelpunten in de uitvoering die de Belastingdienst heeft gesignaleerd, kunnen
verholpen worden?

Welke knelpunten in de uitvoering die ondernemers signaleren, kunnen verholpen worden?

Wat is de verdeling van het ondernemings- en beleggingsvermogen in de BOR?

Familiebegrip Vanuit een aantal maatschappelijke partijen is de wens naar voren gekomen om ook te
kijken naar aanpassing van de BOR door een familiebegrip op te nemen. Hierbij zijn
er twee denkrichtingen. De eerste denkrichting is het opnemen van de (extra) voorwaarde
dat bijvoorbeeld 50% van de aandelen en van het stemrecht in handen van één familie
moet zijn. Dit zou toepassing van de BOR naar verwachting niet eenvoudiger maken en
tevens ertoe leiden dat bij sommige reële bedrijfsopvolgingen de BOR niet meer kan
worden toegepast. Wel zou hiermee kunnen worden voorkomen dat de BOR kan worden toegepast
bij een willekeurig aanmerkelijk belang dat door vermogenden wordt aangeschaft. Een
andere denkrichting is het mogelijk maken dat familieleden die door meerdere verervingen
nog maar een zeer klein (minder dan 0,5%) belang hebben in een familieonderneming
waardoor dit belang in box 3 wordt belast, toch nog in aanmerking komen voor toepassing
van de BOR. Deze denkrichting staat echter haaks op het uitgangspunt van het kabinet
om reële bedrijfsopvolgingen te faciliteren en de BOR eenvoudiger te maken. Het kabinet
heeft hiernaar gekeken, en heeft besloten hier geen opvolging aan te geven.

Voorjaar 2023 In het voorjaar zal het kabinet de tussentijdse conclusies ten aanzien van bovenstaand
onderzoek meenemen in de besluitvorming. Vervolgens wordt de Kamer uiterlijk in het
eind van de eerste helft van 2023 nader geïnformeerd over de exacte uitkomsten van
dit onderzoek waarbij ook wordt ingegaan op de door de Kamer aanvaarde moties over
de fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten. Daarna wil het kabinet de uitkomsten
van dit onderzoek meenemen in wetgeving in het Belastingplan 2024.

Bron: Min. EZK 09-12-2022