Uit een persbericht van de Hoge Raad blijkt dat de Wet rechtsherstel box 3 ook in
strijd is met het discriminatieverbod in de Europese mensenrechten.

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad in het zogeheten Kerst-arrest geoordeeld dat
het systeem van de forfaitaire vermogensrendementsheffing in box 3 een verboden vorm
van discriminatie inhoudt. Met de Wet rechtsherstel box 3 heeft de overheid het systeem
aangepast met de bedoeling het conform het Europees Verdrag tot bescherming van de
Rechten van de Mens (EVRM) te maken. Volgens de Hoge Raad lost de berekening van het
forfaitaire rendement op grond van deze herstelwet het gesignaleerde probleem doorgaans
op voor mensen die niet risicovol beleggen voor zover hun vermogen bestaat uit banktegoeden.
Het forfaitaire rendement voor banktegoeden benadert namelijk in de regel het werkelijke
rendement.

Discriminatie bij beleggers Dat ligt anders voor belastingplichtigen met overige bezittingen, dus voor mensen
die overgaan tot het risicovol beleggen van hun vermogen. Het forfaitaire rendement
daarvan wordt onder de Herstelwet namelijk op dezelfde wijze berekend als onder het
oorspronkelijke stelsel. Daarmee blijft voor alle andere bezittingen dan banktegoeden
onverminderd het probleem bestaan dat voor de Hoge Raad in het Kerst-arrest een reden
was om een inbreuk op verdragsrecht aan te nemen. Namelijk dat een relatief ongelijke
behandeling optreedt binnen de groep van deze belastingplichtigen, al naar gelang
zij meer of minder succesvol zijn met hun beleggingen. Dit is een ongelijkheid die
zich binnen deze groep van beleggers in betekenende mate voordoet. Daardoor treedt
ook in de nieuwe berekening onder de Wet rechtsherstel box 3 een aanmerkelijk verschil
in behandeling op tussen succesvolle en minder succesvolle beleggers.

Ongerechtvaardigde discriminatie Dit verschil in behandeling wordt niet gerechtvaardigd door de belangen die de wetgever
met de invoering van de Herstelwet heeft willen dienen. De Hoge Raad is daarom van
oordeel dat ook het stelsel van de Herstelwet in strijd is met het discriminatieverbod
in combinatie met de bescherming van het eigendomsrecht in gevallen waarin het forfaitaire
rendement hoger is dan het werkelijke rendement. Het maakt daarvoor niet uit hoe groot
het verschil is tussen het forfaitair bepaalde rendement en het werkelijke rendement.
Dit alles geldt ook voor de op 1 januari 2023 in werking getreden Overbruggingswet
box 3.

Werkelijk rendement Met het oog op de rechtseenheid en rechtszekerheid heeft de Hoge Raad in een aantal
uitspraken van vandaag regels gegeven voor de berekening van het werkelijke rendement.
Daarbij heeft de Hoge Raad zoveel mogelijk aangesloten bij het rendementsbegrip dat
de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel
in box 3. Bij de vaststelling van het werkelijke rendement dient het gehele vermogen
(dus met inbegrip van banktegoeden) van de belastingplichtige in box 3 te worden betrokken,
zonder aftrek van het heffingvrije vermogen. Het gaat om het nominale rendement, dus
zonder rekening te houden met inflatie. Met het positieve of negatieve rendement in
andere jaren wordt geen rekening gehouden. Dat sluit aan bij het stelsel van forfaitaire
heffing in box 3.

Waardeveranderingen Het werkelijke rendement omvat niet alleen voordelen die uit vermogensbestanddelen
worden getrokken, zoals rente, dividend en huur, maar ook positieve en negatieve waardeveranderingen
van die vermogensbestanddelen. Ook ongerealiseerde waardeveranderingen behoren tot
het werkelijke rendement. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het forfaitaire stelsel
in box 3 wordt met kosten geen rekening gehouden, maar wel met rente van schulden
die tot het vermogen in box 3 behoren.

Rechtsherstel Een inbreuk op het discriminatieverbod in het EVRM en het eigendomsrecht in het EP
vindt dus plaats in gevallen waarin het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke
rendement. In die gevallen moet rechtsherstel worden verleend. In die zin had de Hoge
Raad al beslist in de uitspraak van 24 december 2021. De Hoge Raad bepaalt nu dat
dit rechtsherstel moet inhouden dat de belastingaanslag zo ver wordt verminderd, dat
alleen nog belasting in box 3 wordt geheven over het werkelijke rendement. Het is
aan de belastingplichtige om aan te tonen dat zijn werkelijke rendement lager is dan
het forfaitaire rendement. Bij de vermindering van de aanslag wordt op grond van de
Nederlandse fiscale wetgeving geen rente vergoed door de Belastingdienst. Als regel
is dat volgens de Hoge Raad niet in strijd met het EVRM. Gelet op de jurisprudentie
van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens bestaat voor een uitzondering op
deze regel slechts aanleiding in gevallen waarin het bedrag van de wettelijke rente
meer is dan het bedrag van de belastingvermindering in box 3. In andere gevallen hoeft
geen rente te worden vergoed, aldus de Hoge Raad.

Bron: Hoge Raad 06-06-2024.