De verleggingsregeling is bedoeld om btw-fraude en misbruik in bepaalde sectoren te
voorkomen. Hiervoor is het nodig dat de identiteit van de afnemer kan worden vastgesteld.

Een bv levert non-ferrometalen aan een Duitse afnemer. Deze afnemer haalt het metaal
altijd zelf af en betaalt hiervoor contant. Hij verstrekt, ondanks verzoeken van de
bv, geen geldig btw-identificatienummer. De bv voldoet over de leveringen geen btw,
maar past de verleggingsregeling toe. De facturen zijn gericht aan iemand met een
adres in Duitsland. De inspecteur heft btw na van de bv omdat de afnemer volgens hem
een stroman is, en de werkelijke afnemer niet te achterhalen is.
Anders dan de rechtbank, heeft Hof Den Bosch de inspecteur in het ongelijk gesteld.
Volgens het hof kon de verleggingsregeling ook worden toegepast als de identiteit
van de afnemer niet bekend was.

Identiteit van de afnemer nodig voor controle De Hoge Raad ziet dit anders omdat de verleggingsregeling met name is bedoeld om te
voorkomen dat er in bepaalde sectoren fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik plaatsvindt.
Hiervoor is het nodig dat de Belastingdienst kan vaststellen wie de afnemer is waarnaar
de btw-heffing wordt verlegd. De identiteit van de afnemer is noodzakelijk voor controle
op de heffing en inning van btw bij de afnemer, en bij mogelijke doorlevering van
de goederen. Het vereiste dat de Belastingdienst de identiteit van de afnemer kan
vaststellen, volgt dus direct uit het doel van de verleggingsregeling. Dit vereiste
blijkt ook uit het wetsartikel waarin de regeling is opgenomen. Het is niet in strijd
met EU-recht dat de verleggingsregeling buiten toepassing blijft als de afnemer onbekend
is.

Bron: Hoge Raad 12-05-2023