Wie met een ab-houder trouwt in een niet-beperkte gemeenschap van goederen, krijgt
in principe de helft van dat aanmerkelijk belang toegerekend. Ook als die persoon
feitelijk gescheiden leeft van de ab-houder, maar nog niet heeft verzocht om scheiding
van tafel en bed.

Een erflaatster overlijdt en is op dat moment gehuwd in de dan geldende wettelijke
gemeenschap van goederen. De vrouw heeft echter geruime tijd feitelijk gescheiden
geleefd van haar echtgenoot. Deze echtgenoot houdt aandelen in een bv. De FIOD is
een (strafrechtelijk) onderzoek gestart naar een beperkt aantal klanten van de gemachtigde
van de echtgenoot. Dat heeft geleid tot inbeslagname van gegevensdragers. De FIOD
heeft informatie die strafrechtelijk niet van belang is, doorgespeeld aan de Belastingdienst.
Tot die informatie behoort onder andere een e-mail van de echtgenoot van erflaatster.
Uit deze e-mail volgt dat de echtgenoot twee grote (box 3-)vorderingen heeft. Aan
de erfgenamen is een aanslag IB 2016 opgelegd waarin rekening is gehouden met een
belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.491.279. Er ontstaat een geschil
met de Belastingdienst. Dit geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

Is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs dan wel détournement de pouvoir?

Heeft de fiscus het fair play-beginsel geschonden?

Behoren de aandelen in de bv tot de gemeenschap?

De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van in fiscale zin uit te sluiten bewijs.
Van het ‘zozeer indruisen tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag
worden verwacht’ is geen sprake. De Hoge Raad heeft deze formulering gebruikt in zijn
arrest van 27 februari 2004. Evenmin is sprake van een schending van het fair play-beginsel
als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2005. De e-mail valt naar
het oordeel van de rechtbank niet onder de noemer ‘rapporten en andere geschriften
van derden voor zover zij ten doel hebben de fiscale positie van de belastingplichtige
te belichten of hem daaromtrent te adviseren’. De e-mail vermeldt feitelijkheden en
is niet afkomstig van de gemachtigde, maar van de klant van gemachtigde, de echtgenoot.
Ten slotte heeft de inspecteur terecht aangenomen dat erflaatster ten tijde van haar
overlijden op grond van het huwelijksvermogensrecht ab-houdster was. Van een verzoek
tot scheiding van tafel en bed is niets gebleken. De Belastingdienst heeft daarom
de helft van de waarde van de vorderingen terecht aan erflaatster toegerekend. Het
beroep van de erfgenamen is ongegrond.

Bron: Rb. Gelderland 25-10-2022 (gepubl. 07-11-2022), Hoge Raad 24-02-2004 en Hoge
Raad 25-09-2005