Brengt iemand een eigen woning in in een afgezonderd particulier vermogen? En was
die woning tot het moment van inbreng een eigen woning in de zin van de Wet IB? Dan
blijft de woning na inbreng in een afgezonderd particulier vermogen ook een eigen
woning in de zin van de Wet IB.

Tot 24 juli 2013 heeft een vrouw een woning in bezit, die voor haar een eigen woning
is in de zin van de Wet inkomstenbelasting. Op 24 juli 2013 heeft de vrouw de woning
verkocht aan een stichting. De stichting is opgericht door de broer van vrouw, handelend
voor zich in privé en als haar gevolmachtigde. Het doel van de stichting is het behartigen
van alle vermogensrechtelijke belangen van de vrouw en, na haar overlijden, van haar
broers en zussen. De stichting verhuurde de woning aan de vrouw vanaf 24 juli 2013.
Daarnaast heeft de stichting de woning vanaf dat moment ook gedeeltelijk en kortdurend
verhuurd aan derden. Per 2 mei 2016 woont de vrouw in een woonzorgcentrum. In 2018
is de vrouw overleden. De inspecteur heeft de stichting aangemerkt als een afgezonderd
particulier vermogen (APV).
Voor de jaren 2014 t/m 2016 heeft de inspecteur de woning aangemerkt als ‘eigen woning’
van de vrouw. Volgens Hof Den Haag is dat terecht. De erfgenamen zijn het hier niet
mee eens en stappen naar de Hoge Raad.
De wetgever heeft volgens de Hoge Raad beoogd dat in een APV ingebrachte vermogensbestanddelen
dezelfde fiscale behandeling krijgen als vermogensbestanddelen die niet op zodanige
wijze zijn afgezonderd. De inbrenger wordt geacht de afgezonderde vermogensbestanddelen
gedurende zijn leven onverkort te blijven bezitten. Met deze bedoeling van de wetgever
is niet in overeenstemming dat een tot een APV behorende woning, die tot de vervreemding
aan het APV een eigen woning vormde, nadien als aan de inbrenger toegerekend bezit
in box 3 in plaats van in box 1 in aanmerking wordt genomen. Het oordeel van het hof
dat de woning, ook na de afzondering in de stichting, een eigen woning van de vrouw
is, is juist. De van derden ontvangen huurpenningen moeten de erfgenamen van de vrouw
voor 70% in aanmerking nemen in box 1.

Bron: HR 28-10-2022